De Verschijningsdag van Sri Chaitanya Mahaprabhu
{ De Yuga Avatar van Sri Krishna in Kali-yuga }
KIRTAN EN SRI CHAITANYA LILA KATHA
13.00 UUR -18.00 UUR
Chaitanya Mahaprabhu verschilt niet van Heer Krishna en zijn verschijning is in vele geschriften voorspeld. Dit is niet bij iedereen bekend omdat deze Avatar van Heer Chaitanya een verdekte Avatar was. Door de Schriftuurlijke bewijzen hiervoor en de levensgeschiedenis van Heer Chaitanya te bestuderen, en de conclusie van Vedische autoriteiten en vele tijdgenoten van Hem te leren kennen, zoals Tukaram, Meerabhai, Guru Nanak Dev, zal men zeker tot de conclusie komen dat Heer Krishna inderdaad in deze Kaliyuga kwam als Heer Sri Caitanya Mahaprabhu.
Bewijs uit de Vedische Geschriften:
Śrī Atharva-veda-puruśa-bodhini:
saptame gaura-varṇa-viṣṇor ity anena sva-śaktyā caikyam etya prānte prātar avatīrya saha svaiḥ svam-anuṁ śikṣyati.
asya vyākhyā-saptame saptama manvantare vaivasvata-manau gaura-varṇo bhagavān sva-śaktyā hlādinī-śaktyā aikyaṁ prāpya prānte kalau- yuge prātaḥ prathama sandhyāyāṁ avatīrṇo bhūtva saha svaiḥ sa-parṣadaiḥ svamanuṁ hare-kṛṣṇādi janān śikṣayati upadiśatītyarthaḥ.
"De Allerhoogste Heer, die één wordt met Zijn gelukzalige hlādinīśakti, verschijnt in de zevende vaivasvata manvantara in het eerste deel van de achtentwintigste Kali-yuga. Vergezeld door Zijn eeuwige metgezellen (pārṣadas) draagt Hij de hele wereld op om Zijn eigen Hare Kṛṣṇa mahā-mantra te chanten. O eerbiedwaardige personen! Welke andere incarnatie behalve Śrīman Mahāprabhu Caitanya-deva zou zo oorzakeloos genadig kunnen zijn om deze taak uit te voeren?"
Atharva-veda (Śrī Caitanya Upaṇiṣad):
jāhnavī-tīre navadvīpe golokākhye dhāmni govindo dvibhujo gauraḥ sarvātmā mahā-puruṣo mahātmā mahāyogī triguṇātīta sattva-rūpo bhaktiṁ loke kāśyati
"De Superziel in de harten van alle levende wezens, de grote yogi die voorbij de invloed van de drie geaardheden van de materiële natuur is, de belichaming van pure goedheid en bezitter van de zes bovenzinnelijke kwaliteiten zal neerdalen aan de oever van de Bhāgīrathī rivier (de Ganges), in Śrī Navadvīpa-dhāma, ook bekend als Goloka. Die Śrī Gaurāṅga heeft een twee-armige gedaante, en Hij zal zuivere toewijding (bhakti) in de hele wereld manifesteren."
ito'haṁ kṛta-sannyāso'vatariṣyāmi saguṇo nirvedo niṣkāmo bhūgīrvāṇas tīra-stho'lakanandāyaḥ kalau catuḥ- sahasrābdopari pañcasahasrābhyantare gaura-varṇo dīrghāṅgaḥ sarva-lakṣaṇa-yukta īśvaraprārthito nija-rasāsvādo bhakta-rūpo miśrākhyo vidita-yogaḥ
Toen de halfgoden tot Bhagavān Śrī Kṛṣṇa baden met het verzoek of Hij op aarde wilde incarneren, zei Hij: "Ik zal verschijnen aan de oever van de Ganges tussen het vierde en vijfde millennium van het Kali-tijdperk. Mijn hart is bevredigd door de gebeden van de incarnatie van Śaṅkara, Śrī Advaita Ācārya, en Ik zal Mij manifesteren als een deugdzame en onthechte brāhmaṇa-sannyāsī, verstoken van materiële verlangens en alle bovenzinnelijke kwaliteiten bezittend.
Op dat moment zal Mijn huidskleur goudkleurig zijn, zal Ik Miśra genoemd worden en zullen Mijn ogen en armen lang zijn. Met alle symptomen beschreven in Samudrikā van een mahā-puruṣa, zal Ik Mijn eigen zoetheid proeven in de vorm van een toegewijde. Alleen gekwalificeerde personen zullen weten wie Ik ben."
Sama-veda (Brahma-bhāga van Śrī Caitanya-rahasya) zegt:
tathā'haṁ kṛta-sannyaso bhū-gīrvāṇo'vatariṣye tīre'lakanandāyāḥ punaḥ punar īśvara-prārthitaḥ sa-parivaro nirālambo nirdhūteḥ kalikalmaṣa- kavalita-janāvalambanāya
"Vanwege de voortdurende smeekbeden van Śrī Advaita Ācārya zal ik (de Allerhoogste Heer) verschijnen aan de oever van de Ganges in Navadvīpa. Ik, de volledig onafhankelijke Heer in de vorm van een brāhmaṇa, zal de wereldverzakende orde aanvaarden en zonder hulp van wie dan ook aan te nemen zal Ik de kledij van een avadhūta (iemand die boven alle regels en voorschriften staat) aannemen. Ik zal neerdalen, samen met Mijn eeuwige metgezellen, om de jīvas, de zielen te redden die verstrikt zijn geraakt door de zonden van Kali-yuga."
Śrī Chāndogya Upaniṣad zegt:
tatra brahma-puraṁ nāma puṇḍarīkaṁ yad ucyate
tad evāṣṭadalaṁ padma-sannibhaṁ puram-adbhutam
tan madhye daharaṁ sākṣāt māyā-puram itīryate
tatra veśma bhagavataś caitanyasya parātmanaḥ
tasmin yas tv antar-ākāśo hy antar-dvīpaḥ sa ucyate
"Gelegen in de Heilige verblijfplaats (Brahma-pura), Is er een prachtige stad die de vorm heeft van een achtbladige lotus. Een plaats genaamd Dahara, bekend als Māyāpura, ligt in het centrum ervan. Dit is de verblijfplaats van de Allerhoogste Heer Śrī Caitanya, de Superziel, en het meest binnenin gelegen gebied wordt Antardvīpa genoemd."
Śrī Śvetāśvatara Upaniṣad (3.12) zegt:
mahān prabhur vai puruṣaḥ satvasyaiṣa pravartakaḥ
sunirmalām imāṁ prāptim īśāno jyotir avyayaḥ
"Door Zijn oorzakelijke genade betrekt de allesdoordringende Superziel in ieders hart, Śrīman Mahāprabhu, de levende wezens in dat proces waardoor ze in staat zijn de allerhoogste volmaakte edelsteen van zuivere bhakti voor Hem te bereiken."
bhakta-priyo bhakti-dātā dāmodara ibhas-patiḥ
indra-darpa-haro'nanto nityānānda cidātmakaḥ
caitanya-rūpaś caitanyaś cetanā-guṇorjitaḥ
advaitācāra-nipuṇo'dvaitaḥ parama-nāyakaḥ
nīlaḥ śvetaḥ sitaḥ kṛṣṇo gauraḥ pītāmbara-chadaḥ
śacī-suta-jaya-pradaḥ
"In deze verzen worden de namen beschreven waaronder Śrīman Mahāprabhu bekend staat bij Zijn metgezellen. De Allerhoogste Heer is de geliefde van Zijn toegewijden (bhakta-priya) en de schenker van bhakti (bhakti-dātā); Hij is gebonden door de liefde van Zijn toegewijden (dāmodara); Hij is de Heer van Zijn dienaren (ibhas-pati); Hij verpletterde de trots van Indra (indra-darpahara); Hij is onbegrensd en eeuwig gelukzalig (ananta, nityānanda); Zijn natuur is zuiver spiritueel (cidātmaka); Hij verschijnt als Śrī Caitanya Mahāprabhu (caitanya-rūpa); Hij is de levende kracht (caitanya), schitterend met alle kwaliteiten (cetanā-guṇorjita); Hij kent het hart van de Advaita Ācārya volledig (advaitācārya-nipuṇa); Hij is de non-duale werkelijkheid (advaita) en de ultieme held (parama-nāyaka); Hij neemt verschillende kleuren aan (blauwachtig, wit en goudkleurig); Hij is de zoon van Śrī Śacī-devī en Hij schenkt totale overwinning. "
Śrīmad-Bhāgavatam (10.8.13) zegt:
āsan varṇās triyo hy asya gṛhṇato'nuyugaṁ tanūḥ
śuklo raktas tathā pīta idānīṁ kṛṣṇatāṁ gataḥ
Śrī Gargācārya sprak tot Nanda Mahārāja op het moment van de naamgevings-ceremonie van Heer Śrī Kṛṣṇacandra: "Deze zwartachtige zoon van jou manifesteert Zijn bovenzinnelijke vorm in elk tijdperk. In Satya-yuga was Zijn huidskleur wit; in Treta-yuga, rood; in Kali-yuga, geel; en nu, in Dvapara-yuga, is het zwart. Daarom zal Zijn naam Kṛṣṇa zijn."
Hieruit volgt dat in Kaliyuga, de Yuga Avatar van Heer Krishna gelig of goudkleurig zal zijn,
Śrī Mahābhārata, Vishnu-sahasra-nama-stotra, (149.92, 95) :(Bhisma tot Heer Sri Krishna)
suvarṇa-varṇo hemāṅgo varāṅgaś candanaṅgadi
sannyāsa-kṛc chamaḥ śānto niṣṭhā śānti-parāyaṇam
"De Allerhoogste Heer zal in het Kali-tijdperk verschijnen met een gouden huidskleur. Zijn lichaam zal ingesmeerd zijn met sandelhoutpulp. Hij zal de sannyāsa orde aanvaarden en Hij zal uitgerust en vredig zijn. Hij zal volkomen in toewijding verzonken zijn."
Śrīmad-Bhāgavatam (11.5.32) zegt:
kṛṣṇa-varṇa tviṣā'kṛṣṇa sāṅgopāṅgāstra-pārṣadam
yajñaiḥ saṅkīrtana-prāyair yajanti hi sumedhasaḥ
"In het Kali-tijdperk chanten intelligente personen gezamenlijk om de incarnatie van God te aanbidden die voortdurend de namen van Kṛṣṇa zingt. Hoewel Zijn huidskleur niet zwartachtig is, is Hij Kṛṣṇa Zelf. Hij wordt vergezeld door Zijn metgezellen, dienaren, wapens en vertrouwelijke metgezellen."
Śrī Ananta-saṁhitā (Aṁśa 2, Hoofdstuk 2) zegt:
yaḥ ādi-devo'khila loka-nātho
yasmād idaṁ sarvam abhūt parātmā
layaṁ punar yāsyati yatra cānte taṁ
kṛṣṇa-caitanyaṁ avehi kānte
Heer Śiva zei: "O Durgā! Śrī Kṛṣṇa Caitanya is de Superziel, de Oorspronkelijke Allerhoogste Persoon en de meester van alle universa, die alles schept en vernietigt."
Verder zijn er nog talloze verwijzingen uit de Purana's, Yamala's, Tantra's, Samhitas enz.
Veel tijdgenoten van Heer Chaitanya, waaronder Mirabai, Guru Nanak Dev, Tukaram enzovoort, erkenden ook dat Heer Chaitanya niemand anders is dan de Allerhoogste Heer Sri Krishna. Hier is bijvoorbeeld een gedicht van Mirabai over Heer Sri Caitanya. Het toont haar grote genegenheid voor Hem:
ab to harināma lou lāgī
sab jaga ko yeh mākhana-corā, nāma dharayo vairāgī
Nu heeft Kṛṣṇa zichzelf aan Hari-nāma gegeven, en die grote, deskundige boterdief noemt zichzelf een vairāgī, of wereldverzaker. Maar we weten wie je bent!
kita choḍī veh mohana murali, kita choḍī saba gopī
mūṇda muḍāī ḍori kaṭi bāṅdhi, māthe mohana ṭopī
Waar is Uw betoverende fluit en waar zijn Uw gopīs? Nu loopt Hij met een kaupīna op Zijn heupen en een charmante sannyāsī tulband op Zijn kaalgeschoren hoofd.
māta jasomati mākhana kāraṇa, bāṅdhe jāke pāṅv
śyāma kiśora bhayo nava goura, ceitanya jāko nāṅv
Dezelfde Śyāma Kiśora, die boter stal en die door Yaśomatī aan de vijzel gebonden werd, is gekomen in een nieuwe, gouden gedaante, die de naam Caitanya draagt.
pītāmbara ko bhāva dikhāvei, kaṭi kopīna kasei
goura kṛṣṇa kī dāsī mīrā rasanā kṛṣṇa basei
Zijn gouden gewaden onthullen zijn diepste gemoedstoestanden, terwijl een kaupīna zijn middel versiert. Mīrā is de dienares van Gaura-Kṛṣṇa, en Zijn naam danst op haar tong.
bhāva rādhikā mādhurī, āsvādana sukha kāj
jayati kṛṣṇa-caitanya jaya, kali prakaṭe brajarāj
Alle eer aan Kṛṣṇa-Caitanya, die gelukzalig geniet van de zoetheid van de liefdevolle gevoelens van Śrīmatī Rādhikā. Alle glorie aan Vrajarāja Kṛṣṇa, die in het Kali-tijdperk verschijnt als Kṛṣṇa-Caitanya.
Chaitanya Mahaprabhu is not different from Lord Krishna and His appearance has been predicted in many scriptures. This is not known by everyone because this Avatar of Lord Chaitanya was a hidden one. By studying the scriptural evidence for this and the life history of Lord Chaitanya, and coming to know the conclusion of Vedic authorities and many contemporaries of Him, such as Tukaram, Meerabhai, Guru Nanak Dev, one will definitely come to the conclusion that Lord Krishna indeed came in this Kaliyuga as Lord Sri Caitanya Mahaprabhu.
Evidence from the Vedic Scriptures:
Śrī Atharva-veda-puruśa-bodhini :
saptame gaura-varṇa-viṣṇor ity anena sva-śaktyā caikyam etya prānte prātar avatīrya saha svaiḥ svam-anuṁ śikṣyati. asya vyākhyā-saptame saptama manvantare vaivasvata-manau gaura-varṇo bhagavān sva-śaktyā hlādinī-śaktyā aikyaṁ prāpya prānte kalau-yuge prātaḥ prathama sandhyāyāṁ avatīrṇo bhūtva saha svaiḥ sa-parṣadaiḥ svamanuṁ hare-kṛṣṇādi janān śikṣayati upadiśatītyarthaḥ.
“The Supreme Lord, who becomes one with His blissful hlādinīśakti, appears in the seventh vaivasvata manvantara in the first part of the twenty-eighth Kali-yuga. Accompanied by His eternal associates (pārṣadas), He instructs the whole world to chant His own Hare Kṛṣṇa mahā-mantra. O respectable persons! Which other incarnation besides Śrīman Mahāprabhu Caitanya-deva could be so causelessly merciful as to perform this task?”
Atharva-veda (Śrī Caitanya Upaṇiṣad) :
jāhnavī-tīre navadvīpe golokākhye dhāmni govindo dvibhujo gauraḥ sarvātmā mahā-puruṣo mahātmā mahāyogī triguṇātīta sattva-rūpo bhaktiṁ loke kāśyati
“The Supersoul in the hearts of all living beings, the great yogi who is beyond the influence of the three modes of material nature, the embodiment of pure goodness and possessor of the six transcendental qualities will descend upon the bank of the Bhāgīrathī river (the Ganges), in Śrī Navadvīpa-dhāma, also known as Goloka. That Śrī Gaurāṅga has a two-armed form, and He will manifest pure devotion (bhakti) throughout the world.”
Śrī Atharva-veda (Brahma-vibhāga, in the Tṛtīya-khāṇḍ) :
ito’haṁ kṛta-sannyāso’vatariṣyāmi saguṇo nirvedo niṣkāmo bhūgīrvāṇas tīra-stho’lakanandāyaḥ kalau catuḥ-sahasrābdopari pañcasahasrābhyantare gaura-varṇo dīrghāṅgaḥ sarva-lakṣaṇa-yukta īśvaraprārthito nija-rasāsvādo bhakta-rūpo miśrākhyo vidita-yogaḥ
When the demigods prayed to Bhagavān Śrī Kṛṣṇa, requesting Him to incarnate on the Earth, He said, “I will appear on the bank of the Ganges between the fourth and fifth millennia of the age of Kali. My heart having been satisfied by the prayers of the incarnation of Śaṅkara, Śrī Advaita Ācārya, I will manifest Myself as a virtuous and renounced brāhmaṇa-sannyāsī, devoid of material desires and possessing all transcendental qualities. At that time, My complexion will be golden, I will be called Miśra and My eyes and arms will be long. With all the symptoms described in Samudrikā of a mahā-puruṣa, I will taste My own sweetness in the form of a devotee. Only qualified persons will know who I am.”
Sama-veda (Brahma-bhāga of Śrī Caitanya-rahasya) says:
tathā’haṁ kṛta-sannyaso bhū-gīrvāṇo’vatariṣye tīre’lakanandāyāḥ punaḥ punar īśvara-prārthitaḥ sa-parivaro nirālambo nirdhūteḥ kalikalmaṣa- kavalita-janāvalambanāya
“Because of Śrī Advaita Ācārya’s continuous appeals, I (the Supreme Lord) will appear on the bank of the Ganges in Navadvīpa. I, the fully independent Lord in the form of a brāhmaṇa, will accept the renounced order, and without taking assistance from anyone I will adopt the attire of an avadhūta (one who is above all rules and regulations). I will descend, along with My eternal associates, in order to save the jīvas, the souls entrapped by the sins of Kali-yuga.”
Śrī Chāndogya Upaniṣad says:
tatra brahma-puraṁ nāma puṇḍarīkaṁ yad ucyatetad evāṣṭadalaṁ padma-sannibhaṁ puram-adbhutamtan madhye daharaṁ sākṣāt māyā-puram itīryatetatra veśma bhagavataś caitanyasya parātmanaḥtasmin yas tv antar-ākāśo hy antar-dvīpaḥ sa ucyate
“Situated in the Holy abode (Brahma-pura). There is a marvelous city that takes the shape of this eight-petaled lotus. A place called Dahara, known famously as Māyāpura, is at its center. This is the abode of the Supreme Lord Śrī Caitanya, the Supersoul, and its most interior region is called Antardvīpa.”
Śrī Śvetāśvatara Upaniṣad (3.12) says:
mahān prabhur vai puruṣaḥ satvasyaiṣa pravartakaḥsunirmalām imāṁ prāptim īśāno jyotir avyayaḥ
“By His causeless mercy, the all-pervading Supersoul in everyone’s heart, Śrīman Mahāprabhu, engages the living beings in that process by which they are able to attain the supremely flawless gem of pure bhakti for Him.”
bhakta-priyo bhakti-dātā dāmodara ibhas-patiḥindra-darpa-haro’nanto nityānānda cidātmakaḥ
caitanya-rūpaś caitanyaś cetanā-guṇorjitaḥadvaitācāra-nipuṇo’dvaitaḥ parama-nāyakaḥ
nīlaḥ śvetaḥ sitaḥ kṛṣṇo gauraḥ pītāmbara-chadaḥ
śacī-suta-jaya-pradaḥ
(Śrī Nārada-pañcarātra, Śānāmṛta-sāra, Rātra 4 and 8, Śrī Bāla-kṛṣṇa-sahastra-nāma-stotraḥ, 116-117, 84, 154)
“In these verses, the names by which Śrīman Mahāprabhu is known to His associates are described. The Supreme Lord is the beloved of His devotees (bhakta-priya) and the bestower of bhakti (bhakti-dātā); He is bound by His devotees’ love (dāmodara); He is the Lord of His servants (ibhas-pati); He smashed the pride of Indra (indra-darpahara); He is unlimited and eternally blissful (ananta, nityānanda); His nature is purely spiritual (cidātmaka); He appears as Śrī Caitanya Mahāprabhu (caitanya-rūpa); He is the living force (caitanya), brilliant with all qualities (cetanā-guṇorjita); He knows the heart of Advaita Ācārya completely (advaitācārya-nipuṇa); He is the nondual reality (advaita) and the ultimate hero (parama-nāyaka); He assumes different colours (bluish, white and golden); He is the son of Śrī Śacī-devī and He bestows total victory.”
Śrīmad-Bhāgavatam (10.8.13) says:
āsan varṇās triyo hy asya gṛhṇato’nuyugaṁ tanūḥśuklo raktas tathā pīta idānīṁ kṛṣṇatāṁ gataḥ
Śrī Gargācārya spoke to Nanda Mahārāja at the time of the name-giving ceremony of Śrī Kṛṣṇacandra: “This blackish son of yours manifests His transcendental form in every age. In Satya-yuga, His complexion was white; in Treta-yuga, red; in Kali-yuga, yellow; and now, in Dvapara-yuga, it is black. Therefore, His name will be Kṛṣṇa.”
It follows from this that in Kaliyuga, the Yuga Avatar of Lord Krishna will be yellowish or golden, who is none other than Chaitanya Mahaprabhu.
Śrī Mahābhārata, Vishnu-sahasra-nama-stotra, (149.92, 95): (Bhisma to Lord Sri Krishna)
suvarṇa-varṇo hemāṅgo varāṅgaś candanaṅgadisannyāsa-kṛc chamaḥ śānto niṣṭhā śānti-parāyaṇam
“The Supreme Lord will appear in the age of Kali with a golden complexion. His body will be smeared with sandalwood pulp. He will accept the sannyāsa order and He will be equipoised and peaceful. He will be utterly absorbed in devotion.”
Śrīmad-Bhāgavatam (11.5.32) says:
kṛṣṇa-varṇa tviṣā’kṛṣṇa sāṅgopāṅgāstra-pārṣadamyajñaiḥ saṅkīrtana-prāyair yajanti hi sumedhasaḥ
“In the Age of Kali, intelligent persons perform congregational chanting to worship the incarnation of Godhead who constantly sings the names of Kṛṣṇa. Although His complexion is not blackish, He is Kṛṣṇa Himself. He is accompanied by His associates, servants, weapons, and confidential companions.”
Śrī Ananta-saṁhitā (Aṁśa 2, Chapter 2) says:
yaḥ ādi-devo’khila loka-nāthoyasmād idaṁ sarvam abhūt parātmālayaṁ punar yāsyati yatra cānte taṁkṛṣṇa-caitanyaṁ avehi kānte
Lord Śiva said: “O Durgā! Śrī Kṛṣṇa Caitanya is the Supersoul, the Original Supreme Person and the master of all universes, who creates and destroys everything.”
Further, there are numerous more references from the Puranas, Yamalas, Tantras, Samhitas, etc.
Many contemporaries of Lord Chaitanya including Mirabai, Guru Nanak Dev, Tukaram, and so on, also recognized that Lord Chaitanya is none other than the Supreme Lord Sri Krishna. Here is a poem about Lord Sri Caitanya by Mirabai. It shows her great affection towards Him:
ab to harināma lou lāgīsab jaga ko yeh mākhana-corā, nāma dharayo vairāgī
Now Kṛṣṇa has given Himself to hari-nāma, and that great, expert butter-thief calls Himself a vairāgī, or renunciant. But we know who you are!
kita choḍī veh mohana murali, kita choḍī saba gopīmūṇda muḍāī ḍori kaṭi bāṅdhi, māthe mohana ṭopī
Where is Your enchanting flute and where are Your gopīs? Now He walks with a kaupīna on his hips and a charming sannyāsī turban upon His shaven head.
māta jasomati mākhana kāraṇa, bāṅdhe jāke pāṅvśyāma kiśora bhayo nava goura, ceitanya jāko nāṅv
The same Śyāma Kiśora, who stole butter and whom Yaśomatī bound to the grinding mortar, has come in a new, golden form, bearing the name Caitanya.
pītāmbara ko bhāva dikhāvei, kaṭi kopīna kaseigoura kṛṣṇa kī dāsī mīrā rasanā kṛṣṇa basei
His golden garments reveal His innermost moods, while a kaupīna embellishes his waist. Mīrā is the maidservant of Gaura-Kṛṣṇa, and His name dances on her tongue.
bhāva rādhikā mādhurī, āsvādana sukha kājjayati kṛṣṇa-caitanya jaya, kali prakaṭe brajarāj
All glories to Kṛṣṇa-Caitanya, who blissfully relishes the sweetness of Śrīmatī Rādhikā’s loving sentiments. All glories to Vrajarāja Kṛṣṇa, who appears in the age of Kali as Kṛṣṇa-Caitanya.
Comments